‘Coronakilo’s’: hebben sommige mensen meer aanleg om aan te komen?

Coronakilo’s: het lijkt erop dat ‘wij’ zijn aangekomen door de lockdown. Een verandering van het dagelijks ritme, meer thuis zitten en minder mogelijkheden om te bewegen zijn hier debet aan. Ook kunnen wij nog steeds niet zwemmen in het binnenbad. Vandaag werd de eerste stap van het stappenplan Open Nederland gezet en voor de binnensport is het wachten op de volgende stap. Natuurlijk zou het ook fijn zijn voor het wegwerken van de coronakilo’s als we weer kunnen zwemmen. Maar hoe zit het nu eigenlijk precies met het gewichtstoename, speelt de lockdown een rol of gaat het meer om aanleg?

Genetische aanleg

Om de rol van genen bij overgewicht te onderzoeken zijn er interessante studies gedaan onder tweelingen en adoptiekinderen. Eeneiige tweelingen zijn voor bijna 100 procent gelijk in erfelijk materiaal en twee-eiige tweelingen ongeveer 50 procent. Wt blijkt, eeneiige tweelingen hebben vaker hetzelfde gewicht dan twee-eiige tweelingen. Ook als eeneiige tweelingen niet in hetzelfde gezin zijn opgegroeid. Over hoe sterk het effect van genen op overgewicht is, zijn onderzoekers het nog niet met elkaar eens. De schatting ligt tussen de 40 en zelfs 90 procent. Een gen dat steeds meer aandacht krijgt is het FTO-gen. Mensen met een ongunstige variant hiervan lijken net wat meer te kunnen eten, waardoor ze gemiddeld genomen net wat zwaarder zijn. Maar het gaat niet om één gen gaat, maar om een samenhang (interactie) van verschillende genen die samen het risico verhogen op overgewicht. Een gedeelte van de mensen ontwikkelt een erfelijke schildklieraandoening of hormonale stoornis (zoals PCOS), waardoor hun stofwisseling minder goed werkt. Dit komt bovengemiddeld veel bij vrouwen voor. Het gaat hier om ongeveer 1-5 procent van de bevolking. Ook het gebruik van medicatie zoals corticosteroïde kan de stofwisseling negatief beïnvloeden.


Ben jij op zoek naar een leverancier van LED verlichting voor in jouw zwembad of zwemschool? 👉 Klik hier.



Zuinig versus inefficiënte fenotype

Overgewicht wordt gezien als het gevolg van een positieve energiebalans. Toch ligt het verhaal wel iets genuanceerder. Calorie-inname en caloriegebruik beïnvloeden elkaar, zo blijkt uit een onderzoek dat respondenten verschillend reageren wanneer ze gedurende 24 uur 200 procent meer calorieën kregen dan ze nodig hebben. Bij sommige deelnemers ging het energiegebruik meer omhoog dan bij anderen. Ook wanneer respondenten een calorieoverschot nemen, varieert de gewichtstoename en vetopslag heel erg. Sommige respondenten slaan veel meer vetmassa op dan anderen. Ook bij afvallen reageren proefpersonen heel divers. Bij sommigen gaat het energiegebruik meer omlaag dan bij anderen. Overigens werd bij dit onderzoek duidelijk gecontroleerd op energiegebruik, werd er meer bewogen dan kreeg men extra te eten. Het blijkt dus uit verschillende onderzoeksresultaten dat niet iedereen hetzelfde reageert op een energietekort of een energieoverschot. Gebleken is dat de een een zuinige fenotype (thrifty fenotype) heeft en de ander een inefficiënte fenotype (spendthrift fenotype). Iemand met een inefficiënte fenotype zal waarschijnlijk minder snel aankomen bij meer eten dan nodig dan iemand met een zuinige fenotype. Ook zal hij waarschijnlijk makkelijk afvallen. Kortom, het kan dus zijn dat jij makkelijker aankomt in gewicht dan je buurvrouw, omdat je lichaam zuiniger omgaat met calorieën. Iets dat vroeger een voordeel was, maar tegenwoordig voor veel mensen nadelig is gezien de overdaad aan voedsel en onze passievere leefstijl.

Lees ook: Neemt je conditie af nu je niet kunt zwemmen?

Genen, inactiviteit

Het eetgedrag en de energie-omzetting is één kant van het verhaal, ook inactiviteit speelt een belangrijke rol. Er zijn aanwijzingen dat mensen hierin flink kunnen verschillen. Zo blijkt uit onderzoek dat er mensen zijn die de hele dag op een stoel kunnen blijven zitten terwijl anderen na een paar minuten alweer in beweging komen. Genen beïnvloeden ook op een subtielere manier ons eetlust. Hoogleraar Jane Wardle heeft hier uitgebreid onderzoek naar gedaan en een theorie voor ontwikkeld: de behavioral susceptibility theory, oftewel de gedragsgevoeligheid theorie. Hierbij maakt zij onderscheid of iemand geneigd is om te gaan eten bij het zien van lekker en smaakvol eten. Deze theorie geeft aan dat er een duidelijk verschil is tussen individuen en hun impulscontrole. Niet iedereen vertoont hetzelfde gedrag bij honger of verzadiging. Ook is onderzoek gedaan naar kinderen. Alleen zij hebben vaak nog niet langdurig obesitas, wat het honger- en verzadigingsgevoel kan verstoren. Hierdoor is het lastig om te achterhalen wat oorzaak en gevolg is van overeten, genetische aanleg of door een verstoring als gevolg van obesitas? Maar ook jonge kinderen die lager scoren op satiety responsiveness en hoger scoren op food responsiveness hebben vaker overgewicht en zijn geneigd om bij elke maaltijd net wat meer te eten. Dit zijn vaak kleine verschillen per maaltijd, maar op de langere termijn kan dit wel voor een gewichtstoename zorgen.

Bereiken gezonder gewicht

Het verschil in de aanleg voor overgewicht tussen mensen kan worden verklaard door de efficiëntie van iemands stofwisseling, het activiteitenniveau en de mate van eetlust. Hiernaast spelen natuurlijk heel veel andere factoren een rol in het ontstaan van overgewicht. Je omgeving kan bijvoorbeeld hierbij beschermend werken, of juist overgewicht in de hand werken. Of nu genen of omgeving een rol spelen, zeker is dat het evengoed mogelijk is om een gezonder gewicht te bereiken. Alleen zal dit bij de één misschien wat sneller en makkelijker gaan dan bij de ander. Maar met de juiste aanpak en goede begeleiding kan iedereen op een duurzame manier werken aan een gezonder gewicht.

Dit artikel is een verkorte weergave van de blog Heb ik aanleg voor overgewicht? Wat is hierover waar? door Erik Huizigenga van Fit.nl.

FIT.nl is een platform voor fitness, afvallen en voeding. Een team van deskundigen houdt je op de hoogte met artikelen en deelt oefeningen en recepten voor een fitter leven.