Wie aan Nederland denkt, moet meteen denken aan water. Meren, rivieren, beekjes, slootjes. Nederland en water zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Het leren zwemmen zit dan ook in ons systeem. Oftewel: Heel Holland Zwemt. Of niet? Uit onderzoek blijkt dat maar weinig kinderen het C-diploma halen. En nog minder blijven na hun diploma veelvuldig zwemmen. Daarnaast neemt het schoolzwemmen af en is er vanuit het onderwijs weinig aandacht voor zwemmen als beweegonderwijs. Luidt de vraag: wat is er eigenlijk overgebleven van dat oer Hollandse product zwemmen? Er ligt dus een kans om het zwemmen interessanter te maken voor kinderen én ouders. Een grote groep kinderen komt in het zwembad, maar hoeveel rendement halen we hier eigenlijk uit? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat het leren zwemmen en het zwemmen zelf in populariteit toeneemt? Wij vroegen het deze keer aan René Dekker, voormalig bondscoach van de KNZB en tegenwoordig opleidingsdocent aan de Calo in Zwolle.
Dekker heeft zijn sporen in de zwembranche wel verdiend. In zijn jeugd was hij een groot talent, later behaalde hij als trainer vele successen. Eerst met zijn broer Ron Dekker, vervolgens met toppers zoals Pieter van de Hoogenband en Inge de Bruin. Als assistent en bondscoach heeft hij menig keer het Wilhelmus horen klinken. De laatste jaren deelt Dekker zijn ervaring en expertise vooral in het onderwijs. Sinds 2002 is hij opleidingsdocent aan de Calo en heeft hij onder meer bijgedragen aan de ontwikkeling van het concept Swim2Play, bewegingsonderwijs voor leerlingen in het zwembad. Spelenderwijs leren is het paradepaardje van Dekker. Zo leren we veel meer en zonder dat we er erg in hebben, is zijn stellige overtuiging. Het toepassen van spelelementen is daarmee voor Dekker veel waardevoller dan eindeloos oefenen.
Spelen
Voor een goed historisch besef neemt Dekker ons mee naar het begin van de twintigste eeuw. Carl Christian Friedrich Gordijn (hoogleraar) is in die tijd de grondlegger van het bewegingsonderwijs. Het is Gordijn vooral te doen om acceptatie van ‘lichaamsoefeningen’ en de combinatie van spel en sport. Iets waar Dekker zich geheel in kan vinden. “Gordijn benoemde 5 elementen van het bewegingsonderwijs. Voor een goede beheersing van alle facetten van bewegen waren volgens hem van belang: turnen, ritme, atletiek, zelfverdediging en zwemmen. Geheel terecht neemt zwemmen hier een belangrijke plek in.” Maar helaas moet Dekker constateren dat het zwemmen in het reguliere onderwijs tegenwoordig behoorlijk aan aandacht heeft verloren. Sterker nog, het maakt geen onderdeel meer uit van het reguliere bewegingsonderwijs. “Kinderen gaan wel op zwemles, maar leren niet welke activiteiten je behalve zwemmen nog meer in het water kan doen. En de populariteit van het zwemmen neemt alleen maar af. Naar mijn idee hoeft dat helemaal niet. Het leren zwemmen is nu te veel gericht op het aanleren van techniek. Er wordt te weinig gekeken naar het spelelement.” En juist in dit spelelement zit de sleutel tot succes. Het centraal stellen van het spel dwingt docenten namelijk om veel meer te kijken naar de belevingswereld van een kind. En niet alleen maar het leren van complexe zwemtechnische vaardigheden waar kinderen op zo’n jonge leeftijd nog niet aan toe zijn. “Ik vraag mij steeds af waarom we van een kind op 5 jarige leeftijd hele voor hen motorisch ingewikkelde bewegingen vragen, terwijl zij hier op latere leeftijd veel beter toe in staat zijn. Ik zie dan ook liever dat we eerst het kind leren om zich zelf te redden in het water en vervolgens kunnen we op latere leeftijd de meer ingewikkelde zwemtechnieken leren. En in de tussentijd leert het kind hoe leuk het is om te bewegen in water door bewegingsonderwijs in het zwembad.”