Afgelopen vrijdag liet staatssecretaris Vincent Karremans weten dat schoolzwemmen niet wordt verplicht. Hij noemt het programma te kostbaar en te tijdrovend voor scholen, waar volgens hem de focus moeten liggen op basisvaardigheden zoals taal en rekenen. Dit besluit volgde op het rapport ‘Een slag slaan voor zwemveiligheid’, waarin SEO Economisch Onderzoek de kosten en baten heeft geanalyseerd van een landelijke herinvoering. Hoewel zo’n maatregel volgens de SEO zou kunnen bijdragen aan gelijke kansen, zijn de praktische bezwaren groot.

‘Een slag slaan voor zwemveiligheid’
Het rapport, uitgevoerd in opdracht van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, heeft verschillende scenario’s in kaart gebracht. Afhankelijk van de gekozen variant liggen de kosten voor de rijksoverheid tussen 129 tot 212 miljoen euro per jaar. Volgens de onderzoekers kan herinvoering leiden tot meer zwemvaardige leerlingen, vooral onder kinderen uit gezinnen met een lager inkomen of een migratieachtergrond. Tegelijkertijd wordt gewezen op knelpunten, zoals de extra tijdsinvestering die van scholen wordt gevraagd en het tekort aan bevoegde zweminstructeurs. De aanleiding voor het rapport was de groeiende maatschappelijke en politieke bezorgdheid over het dalende percentage kinderen met een zwemdiploma, in combinatie met toenemende kansenongelijkheid in de toegang tot zwemles. Kinderen uit minder kapitaalkrachtige gezinnen blijken aantoonbaar minder vaak een diploma te behalen, terwijl Nederland – als waterrijk land – hoge eisen stelt aan zwemveiligheid. Tegen deze achtergrond drongen meerdere politieke partijen in de Tweede Kamer aan op een verkenning naar de herinvoering van schoolzwemmen.
Ben jij op zoek naar een leverancier die kan helpen bij het automatiseren van processen in jouw zwembad of zwemschool? 👉 Klik hier.
Schoolzwemmen 2.0
Eerder steunde de Tweede Kamer een motie van Mohammed Mohandis (GroenLinks-PvdA) en Michiel van Nispen (SP). Zij pleiten er al langer voor dat de overheid zich inzet om de zwemveiligheid te waarborgen en kansenongelijkheid tegen te gaan. Van Nispen is dan ook zeer teleurgesteld dat het kabinet alle scenario’s voor het invoeren van schoolzwemmen heeft afgewezen. “Ik vind het ook principieel en inhoudelijk onjuist om te stellen dat de kosten zo hoog zijn, want die kosten komen nu voor rekening van de gezinnen, en dat is nou net een deel van het probleem. De kosten worden dus niet hoger, je zou ze hooguit iets verschuiven van individueel naar het collectief. Bovendien, het mag – of moet zelfs – ons iets waard zijn om ervoor te zorgen dat alle kinderen zwemvaardig en veilig zijn. De SP neemt dus geen genoegen met deze reactie van het kabinet.” Mohandis vindt het op zich niet erg dat het verplichte schoolzwemmen er niet komt, maar betreurt het ten zeerste dat het kabinet geen serieuze alternatieven onderzoekt. “Wat ontbreekt, is een duidelijke ambitie van het kabinet om ervoor te zorgen dat álle kinderen de kans krijgen te leren zwemmen. Dat betekent: zorgen voor betaalbare zwemlessen en een zorgplicht voor gemeenten om zwemwater beschikbaar te houden. We moeten daarvoor ook samenwerken met gemeenten, zwemlesaanbieders én het onderwijs om naar oplossingen te kijken, zonder het onderwijs te overbelasten. Helaas wordt er nog te veel gedacht in het oude model van schoolzwemmen zoals dat in 1985 werd afgeschaft, maar het is tijd voor ‘schoolzwemmen 2.0’. Er zijn verschillende wegen naar Rome. Laten we nu met elkaar kijken hoe we daar komen, met als gezamenlijke doel: elk kind veilig leren zwemmen.”
Verdeeld
Binnen de zwembranche lopen de meningen uiteen. Voorstanders beschouwen schoolzwemmen als een effectieve manier om kinderen gelijke kansen te bieden. Niet alle ouders zijn in staat zwemles te organiseren of te betalen, en via school kan elk kind de kans krijgen om te leren zwemmen. Daarnaast wordt het gezien als een waardevolle aanvulling op het bewegingsonderwijs, met voordelen voor de motorische ontwikkeling en de waterveiligheid van leerlingen. Ook de Nationale Raad Zwemveiligheid (NRZ) spreekt zich positief uit over schoolzwemmen, maar laat weten in hun reactie op het besluit van Karremans dat nu vooral de lokale samenwerking tussen scholen, gemeenten en zwembaden van belang is. Een vorm van schoolzwemmen – ook wel een natte gymles genoemd – kan kinderen op een toegankelijke manier vertrouwd maken met waterveiligheid. Het biedt ontwikkelingskansen, bevordert inclusiviteit en maakt deelname mogelijk voor ouders die geen zwemles kunnen betalen. Bovendien kan het kinderen motiveren hun vaardigheden op peil te houden, waarbij zij programma’s zoals de Nationale ZwemChallenge als voorbeeld noemen. Tegenstanders van schoolzwemmen uiten zorgen over de kwaliteit van de lessen. Ze vrezen dat het lesaanbod minder individueel gericht is en dat ouders minder betrokken raken bij de voortgang van hun kind. Er leeft daarnaast ongerustheid bij commerciële zwemscholen, die bang zijn buitenspel te worden gezet in het voordeel van gemeentelijke zwembaden. Veel critici bepleiten dat het beschikbare geld doelgerichter kan worden besteed, bijvoorbeeld via het Jeugdfonds Sport & Cultuur of Stichting Leergeld, zodat specifiek ouders die het echt nodig hebben financiële steun ontvangen. Anderen noemen als alternatief het invoeren van zwemlesverlof onder schooltijd. Kinderen zouden dan tijdelijk vrijstelling krijgen van een deel van hun lestijd om elders zwemles te volgen, zonder dat dit wordt aangemerkt als schoolverzuim. Als een voordeel zien zij dat zwemles laagdrempelig kan worden aangeboden, zonder dat de volledige verantwoordelijkheid bij het onderwijs wordt gelegd.
Wat het debat over schoolzwemmen vooral laat zien, is dat er brede overeenstemming bestaat over het belang van zwemveiligheid, maar dat de route ernaartoe verschillend kan zijn. Maar daarin zit schuilt ook een kans: door de krachten te bundelen – tussen zwemlesaanbieders, overheid, gemeenten en het onderwijs – kan worden gewerkt aan een eigentijds en goed systeem waarin elk kind in Nederland de kans krijgt om veilig en met plezier te leren zwemmen. De politiek speelt daarin ook een rol: door richting te geven, middelen vrij te maken en samenwerking te stimuleren, kan zij de voorwaarden scheppen voor een duurzame aanpak van zwemveiligheid – gedragen door het hele veld.